
Jurisprudentie
BG3959
Datum uitspraak2008-11-07
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/985 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/985 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Toekenning gedeeltelijke WAO-uitkering. Besluit ter uitvoering van een uitspraak van de Raad. Voldoende rekening gehouden met schouder- en handbeperkingen? Belastbaarheid wordt in thans geduide functies niet overschreden.
Uitspraak
07/985 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 januari 2007, 06/2861 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.H.H. Ceelen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport, gedateerd 11 april 2007, van bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2008, waar de gemachtigde van appellant is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Het inleidend beroep is ingesteld tegen het besluit van 13 oktober 2005 (hierna: bestreden besluit) waarbij het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 november 2000 gegrond heeft verklaard en heeft besloten tot toekenning per
1 november 2000 aan appellant van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Het bestreden besluit is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 13 mei 2005, 03/750 WAO. In die uitspraak heeft de Raad, kort samengevat, geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft toegelicht waarom de functie van stikster, ondanks de daarin voorkomende belasting op het aspect reiken, voor appellant geschikt is te achten, zodat deze functie de onderwerpelijke arbeidsongeschiktheidsschatting niet kan dragen.
Voorts heeft de Raad overwogen dat het Uwv bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar zal dienen te betrekken dat aan het door de verzekeringsarts ingevulde beperkingenpatrooon valt te ontlenen, dat ondanks de vastgestelde sterk verminderde knijpkracht van de linkerhand, geen beperking is opgenomen voor hand- en vingervaardigheid. Waar daarnaast in de belastingpatronen van de resterende functies is vermeld dat sprake is van bijzondere eisen aan het hand- en vingergebruik heeft een en ander bij de Raad de vraag doen rijzen of deze functies voor appellant wel geschikt zijn te achten.
1.4. Het bestreden besluit berust op rapporten van bezwaarverzekeringsarts Van Geest van 20 juni 2005 en van bezwaararbeidsdeskundige B.H.M. Bootsma van 11 oktober 2005.
1.4.1. Bezwaarverzekeringsarts Van Geest heeft geconcludeerd dat appellant bekend is met knieklachten links en cervicobrachialgie (nek- en armklachten). Bij appellant is geen sprake van geobjectiveerde medische afwijkingen aan de handen en/of de polsen. Door hem zijn tijdens de diverse onderzoeken geen hand/polsklachten geuit. Bij lichamelijk onderzoek werden er geen afwijkingen gevonden met betrekking tot de hand-polsfunctie. De knijpkracht wordt subjectief beïnvloed. Blijkbaar is hiervan (ook) sprake geweest tijdens het lichamelijk onderzoek op 7 april 1999, toen er een sterk verminderde knijpfunctie werd aangegeven zónder dat er klachten en/of afwijkingen aan de handen waren. Dit én het feit dat appellant met zijn schouder/armklachten zijn werkzaamheden wel heeft kunnen verrichten, heeft ertoe geleid dat door de primaire verzekeringsarts geen beperking ten aanzien van de hand- en vingervaardigheid is gegeven. Gezien de dossiergegevens en de informatie uit de behandelend sector zag de bezwaarverzekerings-arts daartoe strikt medisch gezien ook geen aanleiding, doch nu de Raad hierover een uitspraak heeft gedaan, heeft zij toch een beperking aangenomen op het punt van de knijpkracht van de linkerhand. Deze beperking is door haar op 20 juni 2005 handmatig aangebracht in het belastbaarheidsprofiel van 7 april 1999.
Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat in het belastbaarheidspatroon van 7 april 1999 is aangegeven dat reiken voor de dominante linker arm beperkt is tot 50 x 60cm. Een frequentie van 150 x 60 valt buiten de vastgestelde belastbaarheid indien het reiken voornamelijk met de linker arm gedaan moet worden.
1.4.2. Volgens bezwaararbeidsdeskundige Bootsma kan de functie van stikster beter niet worden geduid, doch passen de functies samensteller metaalproducten (behorend tot de fb-code 8463), verspener (fb-code 6231), samensteller electrotechnische producten (fb-code 8539) en medewerker vul- en stikwerk matrassen (fb-code 7965) binnen het - op het aspect hand- en vingergebruik handmatig - aangepaste belastbaarheidsprofiel van 7 april 1999. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts desgevraagd aan de bezwaararbeidsdeskundige meegedeeld dat de knijpkracht weliswaar beperkt is, maar dat appellant daarmee toch zou kunnen voldoen aan de functionele eisen op dat punt. Appellant moet derhalve in staat worden geacht te voldoen aan de belastingeisen in de geduide functies, in elk geval ten aanzien van de hand- en vingervaardigheid, aldus de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport, dat door de bezwaarverzekeringarts is mede-ondertekend. Ten slotte is het verlies aan verdienvermogen van appellant door de bezwaararbeidsdeskundige berekend op 27,2%, leidend tot indeling in de arbeidsonge-schiktheidsklasse van 25 tot 35%.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft geen reden gezien het medisch onderzoek dat naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 13 mei 2005 is verricht door de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig te achten. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verlies aan knijpkracht niet automatisch betekent dat er beperkingen aan de fijne motoriek van de handen moeten worden aangenomen, waarbij de rechtbank uit de stukken heeft afgeleid dat de beperkingen in hand- en vingergebruik zijn gebaseerd op krachtsverlies aan de linkerhand en niet zozeer beperkingen betreffen in de zogenaamde fijne motoriek. Verder is door de rechtbank overwogen dat appellant in beroep ook geen medische informatie heeft overgelegd die tot het oordeel zou moeten leiden dat er beperkingen moeten worden aangenomen op het aspect van de fijne motoriek.
Ten slotte is door de rechtbank overwogen dat uit het rapport van 11 oktober 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige blijkt dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies binnen de - (op het punt van de verminderde knijpkracht) aangepaste - belastbaarheid van appellant vallen en dat het verlies aan verdienvermogen 27,2% bedraagt, zodat het Uwv terecht aan appellant een WAO-uitkering heeft toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij niet kan werken in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies nu in (vrijwel) alle functies bijzondere eisen worden gesteld aan het hand- en vingergebruik. Appellant stelt dat de klachten aan de dominante linkerhand niet alleen een verminderde knijpkracht betreffen doch daarnaast tevens pijnklachten en krachtsverlies in de hand en vingers, met als gevolg verkramping van de hand en vingers bij intensief gebruik, met name bij allerlei priegelwerk. Appellant heeft aangegeven vanwege deze klachten onder behandeling te zijn van de Afdeling Orthopedie van het Academisch Ziekenhuis te Leiden en heeft zich het recht voorbehouden nadere medische informatie te overleggen.
3.2. Ter zitting heeft appellant er nog op gewezen dat het Uwv nauwelijks is ingegaan op het aspect reiken. Ook op dat punt is appellant beperkt geacht en daaraan is door het Uwv bij de duiding van de functies onvoldoende aandacht geschonken.
3.3. Bij wijze van verweer heeft bezwaarverzekeringsarts Van Geest in haar rapport van 11 april 2007 er op gewezen dat de in het hoger beroepschrift vermelde klachten nieuw zijn en dateren van ná de in geding zijnde datum en dat uit de reeds bekende onderzoeksgegevens nergens naar voren komt dat er een beperking bestaat ten aanzien van het hand- en vingergebruik (fijne motoriek).
4.1. De Raad is van oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2. Met betrekking tot het medisch aspect onderschrijft de Raad volledig het oordeel van de rechtbank en de daartoe in de aangevallen uitspraak gebezigde overwegingen, welke in 2.2 samengevat zijn weergegeven. De Raad wijst in dit verband ook op het rapport van bezwaarverzekeringsarts Van Geest van 11 april 2007 en voegt daaraan nog toe dat appellant ook in hoger beroep geen medische gegevens heeft ingezonden ter onder-bouwing van zijn standpunt dat ook de fijne motoriek beperkt is.
4.3. Ook de Raad is niet kunnen blijken dat appellant op de datum in geding, 1 november 2000, niet in staat kon worden geacht de thans aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
De Raad overweegt in de eerste plaats dat uit de zogeheten verwoordingen functiebelasting blijkt dat bij geen enkele functie sprake is van (sterke) knijpkracht.
Voorts overweegt de Raad met betrekking tot het aspect reiken dat appellant in staat moet worden geacht met zijn rechterarm 150 x 70 cm te reiken en met zijn dominante linkerarm 50 x 60 cm. Deze belastbaarheid wordt in de thans aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet overschreden.
5. De aangevallen uitspraak dient, gelet op het voorgaande, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) A.C.A. Wit.
GdJ